Subscribe to our mailing lists!
Did you know that the vast majority of items are sold by us through our targeted e-mail mailing lists?
You can sign up for this mailing lists free of charge.
Do you want that?
Click then below for the application form to be completed by You
Various literature relating to plateel...part 2/3
Sorry...This page only exist in the Dutch language It is about Dutch magazines and literature.
Rozenburg Plateel uit Haagse kringen
Publicatie 13 Juni 2008 Gemeente Museum Den Haag
Het Gemeente museum Den Haag is een museum in Den Haag met o.a. een grote
collectie moderne kunst met werken van Piet Mondriaan, Pablo Picasso, Theo van
Doesburg, Bart van der Leck, Charley Toorop en Francis
Bacon.
Gemeentemuseum Den Haag
Stadhouderslaan 41
2517 HV Den Haag
Tel.: 070-3381111
Fax: 070-3381112 http://www.gemeentemuseum.nl/
door Yvonne Brentjens
De Koninklijke
Plateelbakkerij Rozenburg (1883-1917) vervaardigde aardewerk en porselein dat
internationaal werd bewonderd. De gloriedagen van de Haagse fabriek zijn nauw
verbonden met de namen van ontwerper Colenbrander en directeur Kok.
Rozenburg wordt in 1883 als kunstaardewerkfabriek opgericht door de
Duitser Wilhelm Wolff Freiherr von Gudenberg. De ondernemer wil aanvankelijk
vooral het traditionele Delftse aardewerk gaan maken, maar wordt al gauw ook
door eigentijdse artistieke motieven gedreven. Een bondgenoot vindt hij in de
excentrieke persoon van T.A.C. Colenbrander (1841-1930), die exotische pullen en
schotels ontwerpt met een grillige, bonte ornamentiek. Het zijn de jaren dat de
zeeschilder H.W. Mesdag en de literator Carel Vosmaer tot de aandeelhouders van
Rozenburg behoren en jonge schilders als Willem de Zwart en W.B. van Horssen er
tegels beschilderen. Het is een flamboyante, maar weinig winstgevende start.
Theo Kervel & Co, Haagsche Faience Fabriek Rozenburg, 1887-1888.
Collectie Gemeentearchief Den Haag
Rozenburg en de strijd
om het bestaan
In 1882 formuleert Theodoor Colenbrander (1841-1930)
zijn definitie van schoonheid. "Kunst zij vol als de roos, bescheiden als de
lelie". Het credo calligrafeert hij in een album amicorum voor de bejaarde
schrijfster Annie Bosboom-Toussaint (1812-1886). Amper twee jaar later zet de
eigenzinnige kunstenaar zijn woorden in beelden om. Rozen en lelies ruilt hij in
voor tulpen en irissen. Hij schildert de zon en de wind over een bloemenveld.
Als een 'afstammeling' van de Maori's decoreert hij dekselvazen en borden,
kommen en pullen. De kleurrijke ornamentiek lijkt zo instinctief uit zijn
penseel te vloeien dat geen schrijver ze in woorden kan vangen. De poezie van
Colenbrander wordt synoniem voor de al even bloemrijke naam van de fabrikant
waarvoor hij werkt: Rozenburg.
Wanneer de excentrieke vrijgezel de
fabriek in 1889 de rug toekeert, is zijn erfenis voller dan de roos en
bescheidener dan de lelie. De lyriek is zozeer verweven met zijn creatieve
brein, dat de plateelbakkerij wel gedwongen wordt om een alternatieve koers te
gaan varen. Dat was Rozenburg trouwens toch al van plan, want veel winst heeft
Colenbrander de fabriek tijdens zij vijfjarig dienstverband niet bezorgd.
Plateelbakkerij Rozenburg, Den Haag, Biscuitmodellen naar ontwerp van T.A.C. Colenbrander en
eierschaalporselein naar ontwerp van Jurrian Kok
Hermetisch
worden de poorten lange tijd gesloten voor nieuwe artistieke bevlogenheid. De
fabriek wordt een zakelijke onderneming van boekhouders en bestuurders. De
uitdaging wordt gezocht in grenzeloze expansiedrift en in onuitputtelijk
technisch experiment. Nieuw prestige wordt uiteindelijk gevonden in porselein
dat zo flinterdun is dat hij bij de geringste aanraking in scherven uiteen lijkt
te vallen. Met het eierschaal van Rozenburg verrijst de Haagse ooievaar rond
1900 als een phoenix uit zijn as. De zware poezie van Colenbrander maakt
plaats voor een vederlichte, doorschijnende vormentaal. Grillige theekopjes en
schenkkannen bezaaid met seringentakken en distels, spinnenrag en
volieregekwetter.
Porselein als een zeepbel die vroeg of laat uit elkaar
moet spatten. In de nuchtere optiek van de meeste Hollanders zijn theekopjes nu
eenmaal bestemd om thee uit te drinken, al is het alleen maar op zondag of in
gezelschap van hoog bezoek. Welk nut heeft in dit land van aardappeleters een
suikerpot die enkel en alleen een lust voor het oog is, of een melkkan die zo
frele is dat zij nog geen druppel melk lijkt te kunnen bevatten? Wat zijn in het
begin van de twintigste eeuw kortom de overlevingskansen van een fabriek die
zich hoofdzakelijk op zelfgenoegzame vitrinestukken toelegt? En belangrijker
nog: wat drijft een Hollandse onderneming ertoe om het publiek van louter
elitair siergoed te bedienen? De motieven kunnen welhaast geen andere zijn
geweest dan internationaal prestige of vaderlandse trots. Theekopjes dus die
zelden of nooit naar het genoegen van thee smaken, maar die wel uitermate
geschikt zijn om er de ijdele Hollandse dorst mee te lessen.
Rozenburg en haar boegbeelden Twee namen
zijn onlosmakelijk met Rozenburg verbonden, die van de sierkunstenaar Theodoor
Colenbrander en van de architect Jurriaan Kok (1861-1919). De heren hebben
elkaar in lijfelijke zin maar sporadisch ontmoet in de fabriek. Waarschijnlijk
voor het eerst in 1888, toen de plateelbakkerij door brand geteisterd was en er
nieuwe uitbreidingsplannen werden gesmeed. Kok betrad het pand aan de
Zuid-Binnensingel in Den Haag toen nog als bouwkundige. Colenbrander zwaaide er
als artistiek directeur weliswaar nog de scepter, maar hij voelde toen al de
bodem onder zijn voeten wegzakken.
Moccaservies met een decor van draken (detail), 1900-1901, hoogte moccapot 11,5cm, uitvoering J.W. van Rossum/Rozenburg Den
Haag Collectie Gemeentemuseum Den
Haag.
Zowel Colenbrander als Jurriaan Kok hebben Rozenburg
een periode van eeuwige roem bezorgd. Ieder op hun eigen manier. Colenbrander
met zijn grillig gedecoreerde, oosters vormgegeven aardewerk, Kok met zijn
Flinterdunne, teer beschilderde eierschaalporselein. Een groter contrast is
nauwelijks denkbaar en met die constatering openbaart zich meteen al het
schizofrene levensverhaal van de Fabriek. Zetten we een pagodepul van
Colenbrander naast een bloemenvaasje van Kok, dan heeft het Rozenburg van
Colenbrander met het Rozenburg van Jurriaan Kok eigenlijk maar heel weinig
gemeen. Dat vond al vroeg ook Hendrik Enno van Gelder (1876-1960), directeur van
het Haags Gemeentemuseum. Hij was een groot bewonderaar van Colenbranders
keramiek van de majestueuze bonte kaststellen en ' spectaculaire wandborden die
de plateelbakkerij tijdens de eerste jaren van haar bestaan vervaardigde. Over
de lange episode dat Jurriaan Kok er de scepter zwaaide en over het eierschaal
porselein met zijn 'haast belachelijke pretentie', was Van Gelder heel wat
minder enthousiast.
Toen Kok in 1919 overleed, constateerde Van Gelder
in zijn in memorarium dat de directeur weliswaar steeds had getracht om met de
Fabriek vorm te geven aan de idealen van schoonheid 'ook in de gebruiksdingen
van het dagelijks leven'. Maar hij liet er onmiddellijk op volgen dat dit
streven uiteindelijk een mislukking werd, een mislukking die volgens hem ook
Kok zelf ruiterlijk erkende. 'De Fabriek', zo stelde Van Gelder, 'ging in de
strijd om het bestaan steeds meer buiten de kunst om'.